Mustela erminea

hermelijn

Leefgebied

De arctische en gematigde delen van Europa en Azië en Noord‑Amerika.

Leefomgeving

Open land met bossen, parken, rietvelden, duingebieden, vochtige landerijen, minder in de buurt van woningen dan de wezel.

Lichaamslengte

18‑31 cm, mannetjes duidelijk groter dan vrouwtjes.

Staartlengte

Staart 9‑14 cm

Lichaamsgewicht

125‑450 gram.

Kleur

Rug en flanken kaneel‑ of roestkleurig bruin, buikdelen gelig‑wit, demarcatie­lijn scherp afgetekend, oor met witte rand, altijd zwarte staartpunt. In de winter is de vacht wit.

Omschrijving

Actief

Dag en nacht actief, meer dagactief dan aanvankelijk werd aangenomen.

Voedsel

Kleine zoogdieren, muizen, ratten, woelratten, hamsters, siesels etc., kik­kers, vogels en eieren, insecten, soms konijn en haas.

Beschrijving

De hermelijn is één van de kleinere leden van de marterfamilie, niet te verwarren met de wezel, die de kleinste is. Het onderscheid met de wezel is de grootte, de zwarte staartpunt en de in verhouding iets langere staart. De scheidingslijn tussen de bruine en witte delen van het lijf is scherp afgetekend, in tegenstelling tot die bij de wezel, daar zien we een meer rafelige lijn.

Welbekend zijn o.a. de afbeeldingen van koningen gehuld in mantels van hermelijnenbont, versierd met de zwarte staartpunten.

Hermelijnenbont is zeer dicht ingeplant en werd als zeer kostbaar beschouwd. Dit weet bijna iedereen, maar van de hermelijn zelf is meestal minder bekend. Dit geldt voor meer marterachtigen en vaak vallen deze dieren ook ten prooi aan vooroordelen. Immers dat zij van bloed zouden leven wordt nog al eens gehoord!

De hermelijn is een zeer actieve jager die door zijn snel en veel bewegen ook veel energie verbruikt en derhalve behoefte heeft aan een geregelde voedselopname. Langere hongerperioden worden hem dan ook vaak fataal. Het dier jaagt in zijn leefomgeving (die kan bestaan uit landerijen in de buurt van water, duingebied, park‑ en open bosgebied, rietland voornamelijk, etc.) op kleinere zoogdieren zoals muizen, ratten, woelratten, insecten enz.; ook eieren, kikkers en vo­gels staan op zijn menu en soms konijn of haas, maar dan in mindere mate. Het is zeker een nuttig dier omdat hij een verdelger is van allerlei kleine knagers die schade toebrengen aan de land‑ en bosbouw. Prooidieren worden met een beet ach­ter in de schedel of in de nek gedood. Bij de jacht gebruikt de hermelijn zowel reuk, gehoor als gezicht. Door middel van proeven is aangetoond dat de hermelijn ook kleuren kan onderscheiden. Het netvlies bevat naast een enorm aantal staafjes, ook een groot aantal kegeltjes, die noodzake­lijk zijn om kleuren te kunnen waarnemen.

In Nederland komen hermelijnen vrijwel overal voor, behalve op Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog. In 1931 is de hermelijn met succes ingevoerd op Terschelling ter bestrijding van een woelrattenplaag.

De meest gebruikte manier van voortbewegen is ook bij de hermelijn de zogenaamde martersprong of sprongengalop, waarbij beide voorpoten en achterpoten paars­gewijs de grond raken en de rug sterk gekromd wordt. Behalve deze sprongengalop 'glijdt' de hermelijn ook dicht bij de grond, met de neus laag gehouden, door het gras of begroeiing op zoek naar prooi. De hermelijn klimt, springt en zwemt goed.

De hermelijn is zeer dicht behaard en in november begint de rui, waarbij de donkere haren vervangen worden door witte haren. De rui duurt ongeveer een maand. In voorjaar en najaar kunnen soms 'gevlekte' hermelijnen worden waargenomen, dit komt doordat het dier nog niet volledig gewisseld heeft van vacht (overgangsfase). De staartpunt blijft altijd zwart ook gedurende de tijd dat de hermelijn een witte vacht heeft. Hermelijnen kunnen uitbundig met elkaar spelen. Gewoonlijk zijn ze zwijgzaam, maar 'blaffen' als ze verontrust zijn.

Voortplanting

Nesten worden in gangen van mollen en woelratten, onder takkenbossen en steen­hopen gemaakt.

Het paarseizoen duurt de gehele warmere periode van het jaar. Afhankelijk van het tijdstip waarop de dekking plaats vindt volgt een gewone dracht van 56 dagen, of een verlengde dracht (van 7‑12 maanden) waarbij de vrucht zich gedurende de koude periode, slechts zeer langzaam ontwikkelt en er pas jongen geboren worden in maart, april en mei, die aan het midden of einde van de zomer daarvoor reeds verwekt wa­ren.

Het aantal jongen varieert van 3 tot 9 stuks. Na vijf a zes weken openen ze de oog­jes. Zowel mannetje als vrouwtje houdt zich bezig met de verzorging van de jongen. Wanneer de jongen groot genoeg zijn, kunnen groepjes (families) waargenomen wor­den, die gezamenlijk op jacht gaan. Het vrouwtje verdedigt haar jongen bijzonder fel en zal bij dreigend gevaar niet aarzelen de jongen één voor één weg te brengen naar een veiliger onderkomen. De jongen blijven lang bij de ouders.

Wettelijke status

De wettelijke status van de hermelijn is per 1 september 1994 als volgt: De hermelijn valt in Nederland onder de Jachtwet. De jacht op dit dier is het gehele jaar gesloten. Het houden of onder zich hebben van een hermelijn, levend of dood, is in Nederland wettelijk verboden (Jachtwet art. 60). Tevens is de hermelijn opgenomen in de lijst van beschermde diersoorten, bijlage 3 van de Conventie van Bern.

Sorry, this website uses features that your browser doesn’t support. Upgrade to a newer version of Firefox, Chrome, Safari, or Edge and you’ll be all set.